Ik had een afspraak in het café van het tuincentrum. Niet omdat ik met die persoon naar het tuincentrum wou, maar omdat dit café het enige was in de wijde omtrek van de plek waar die persoon en ik wezen moesten.
Ik was te vroeg en zat me te verkneukelen aan mijn tafeltje. Het café is namelijk van de rest van het tuincentrum afgescheiden door een pergola, die is opgefleurd met plastic klimop en nepbloemen. In een tuincentrum! Deze discrepantie maakt me elke keer weer ongelooflijk blij. Het is toch zo fijn als de dingen niet kloppen, of beter nog, nergens op slaan.
Ik ben een trouw bezoekster van het tuincentrum. Toen ik eens een tijdlang 'thuis zat' omdat ik moest herstellen van een vreeslijke ziekte, fietste ik er met regelmaat naartoe en dan ging ik daar, met een winkelmandje (plastic, groen) als dekmantel, wandelen. In het buitengedeelte, tussen de bloemen. Te gek! Je bevinden in de natuur, als het ware, en dan ook nog in de wetenschap dat je dat allemaal kunt kopen. Die hele, prachtige natuur, planten, lustig bloeiende bloemen, geurende aarde, weelderig groen, kun je als je wilt, gewoon meenemen! En dat is heus geen illusie, want ik weet zeker: als je écht ergens geld voor nodig hebt, dan komt dat geld er. Tot nu toe heb ik nooit echt ergens geld voor nodig gehad. Maar dat het mij toe zal vallen tegen de tijd dat ik de kosmos erom vraag, weet ik zeker.
Toen ik klaar was met verkneukelen en mijn afspraak er nog niet was, richtte ik mijn blik naar buiten. Voorbij de pergola. Daar zag ik ruige tafels van drijfhout gemaakt, met daarop stijlvolle muisgrijze vazen met daarin planten met harige bladeren, mauve, met lila bloemetjes. Zo ontzettend smaakvol, geraffineerd en verfijnd. Ik wilde ze vreselijk graag bezitten. Toen dacht ik aan mijn interieur. Aan de twee tafels die zo'n pot met plant zouden kunnen dragen. De ene, mijn twee meter lange eikenhouten eettafel, bezwijkt bijna onder de artistieke ellende die MiniP dagelijks in enorme hoeveelheden produceert. Papier, karton, hout, klei, bijenwas, luciferhoutjes, schelpen, denneappels, drijfhout, stenen, rotsen, bergen, alles verlucht met verf, stift, waskrijt, potlood en glitter, noem het en het is er. Er is nog net één hoekje voor ons om aan te eten, en als we bezoek hebben, moet dat bezoek blijven staan. Ik heb wel eens met een genereus armgebaar, zo eentje waarmee ze in films de tafel leegvegen als ze daarop seks gaan bedrijven, een deel van de kunstwerkenhoop een eind opgeschoven, waardoor er het een en ander op de grond viel, maar dat was ook meteen de laatste keer dat ik zoiets deed. MiniP heeft het me op gruwelijke wijze betaald gezet; ik vertel niet hoe.
De andere is de salontafel, die is van beton, ingelegd met mozaïek, echt mooi. Op de betonnen rand is eens iemand doodgevallen, dat was akelig. Op die tafel staat een ontzagwekkende verzameling varkens, waaronder een met vleugels uit Barcelona en eentje die vierdimensionaal is. Ook zo'n vierkante onderzetter met van die dikke kaarsen erop die nooit branden, een paar jaar geleden waren ze super in de mode. Nu zijn ze zo stoffig dat het heel erg gaat stinken als ik ze aansteek. Er is op die tafel nog wel een plekje voor een elegante plant, maar op dat plekje liggen onze voeten als we Pretty Little Liars kijken. Dus.
De afspraak arriveerde uiteindelijk, dronk met mij een snel kopje cappuccino, toen deden wij onze dingen en na afloop liepen wij gezamenlijk terug naar het tuincentrum waar haar auto en mijn fiets geparkeerd stonden.
Mijn metgezellin was ouder dan ik, mooier, stijlvoller, eleganter en beheerster. Ze was in alle opzichten mijn meerdere en ik liep naast haar met voorzichtige passen.
Op de stoep lag een dood vogeltje. Het was nog helemaal heel en van een delicate schoonheid, je weet wel. Het leek op een vinkje, of een meesje, ik weet niet welk van de twee ook in azuurblauw uitgevoerd wordt. We stopten tegelijk en zeiden eenstemmig: 'oh...'
Toen aarzelden wij. Het vogeltje lag daar zo, midden op de stoep.
'Dat kan toch niet zo...' begon zij.
'… zo midden op de stoep,' vulde ik aan.
Ik bukte me om het dode diertje op te rapen, 'nee, niet met je vingers!', riep ze geschrokken, maar ik had hem al en legde hem in de grazige berm naast de stoep.
'Daar ligt hij beter, vind je niet?' zei ik en zij zei: 'ja, dat is toch een stuk....'
Ze aarzelde.
'...waardiger,' knikte ik.
Zwijgend liepen we terug. Bijna had ik haar hand gepakt.
Toen was het tijd om afscheid te nemen en ik bereidde me voor op het uitspreken van de zinnetjes die daarbij horen. Ze keek me aan, een beetje onzeker opeens, en zei: 'Ik weet niet wat ik nu zal doen, een hand geven of kussen?...'
'Kom hier,' zei ik.