Ik had moeten vluchten. Al die keren dat ik niet weggerend was, en in plaats daarvan náár de spin tóe was gegaan, hem zo dicht als maar mogelijk was genáderd, hem had opgezogen, langs mijn hand laten suizen door de buis van de stofzuiger.
Het was tegennatuurlijk. Mijn gewone vluchtreactie was totaal gefrustreerd geraakt. Mijn instincten werkten niet meer.Toen mijn behandelaar dat plastic bakje met een monsterachtig grote, zwarte spin voor mijn neus zette, had ik weg moeten rennen. Hij zou me begrepen hebben, hij zou beseft hebben dat ik minder stoer was dan ik eruit zag; en hij zou met de behandeling gestart zijn.
Maar ik rende niet weg. Ik kwam overeind uit het groenlederen clubje, boog me voorover en haalde uit.
Mijn gebalde vuist raakte hem op zijn jukbeen. Ik hoorde iets kraken. Ik zag sterretjes uit zijn oog komen en bloed uit zijn neus. Hij gilde. Ik schreeuwde. Nee, ik brulde. Ik zat op mijn knieën op het bureau, trok hem aan zijn lamswollen trui naar me toe en gaf hem een kopstoot. Hij sloeg achterover en ik ging mee. De antieke houten bureaustoel reed dwaas weg op zijn koperen wieltjes. Het volgende moment zat ik bovenop de behandelaar en had ik mijn handen rond zijn keel.
Jullie denken misschien dat ik helemaal verdwaasd was, maar het tegendeel was waar. Ik was helderder dan ik ooit geweest was, glashelder, mijn zintuigen deden het beter dan ooit. Ik voelde, terwijl ik aanstalten maakte om de behandelaar officieel te wurgen, hoe mijn oren zich spitsten en hoe het haar in mijn nek overeind ging staan. Mijn vel werd een beetje koud. Ik hoorde het tikken van nagels op de parketvloer. De nagels tikten snel. Ze waren al bij me. Ik hoorde gehijg, iets warms streek langs mijn arm en toen voelde ik een hevige pijn in mijn linkerschouder. Ik werd omver geduwd en viel van mijn slachtoffer af, met mijn rug op de grond. De Golden Retriever blafte niet, maar het kwijl droop uit haar bek in mijn gezicht toen ze zich naar me overboog om mijn neus eraf te bijten – ik wenste bijna dat ze dat zou doen, wat stonk ze uit haar bek zeg. Maar ze deed het niet, want er klonk gegil, meisjesgegil, en toen een stem die riep: ‘Af, Sacha, áf!’
Sacha ging niet af, Sacha had bloed geproefd. Maar ze aarzelde wel even en dat gaf mij de tijd om mijn hoofd weg te draaien, weg van die stank. Sacha’s tanden sloten zich om mijn rechteroor. Ze beet, het deed gruwelijke pijn en het was warm, en daarna nat. Het was erg en goor en eng, teveel om te bevatten. Ik had weer een vluchtreactie. Gelukkig reageerde mijn lichaam adequaat: het werd donker. Ik was weg uit die kamer.
Wat ik nog kwijt wil: Golden Retrievers zijn niet te vertrouwen. Ik heb nooit begrepen waarom mensen die honden bij hun kinderen laten.

0000