Volgens de heersende schrijfmode moet je zo weinig mogelijk vertellen en zoveel mogelijk 'laten zien'. Beschrijvende opmerkingen in de trant van 'Hij trok enthousiast zijn glimmende pistool en richtte voortvarend op zijn verbouwereerde doelwit', of 'Grimmig staarde hij in haar hatelijke ogen' zijn uit den boze. Ook '”Ik krijg jou nog wel!”, grijnsde hij triomfantelijk', is helemaal fout.
Ik voeg mij als rasechte fashionista natuurlijk enthousiast naar deze fascinerende mode. Meedoen is het devies, nietwaar. Maar hierdoor dreigt wel een enorme hoeveelheid boeiende bijvoeglijk naam- en bijwoorden in de vergetelheid te raken. En dat vind ik jammer, want ze zijn zo meeslepend.
Bij-(voeglijk naam)woorden zijn als de lekkere, vette jus op de kruimige aardappelen, de zalige dikke kaassaus op de witte bloemkool: hip noch stijlvol.
Maarja, wie wil er nu altijd hip en stijlvol wezen? Ik, natuurlijk. Maar het is óók heel tof en vet om het af en toe lekker helemaal anders te doen. Bovendien is het zielig voor de woorden zelf. Ze bestaan nu eenmaal, en willen gebruikt worden.
Een nieuw boek
Welgemoed stapte ik over de eerbiedwaardige Oude Gracht, op weg naar de enige, doch goed gesorteerde, wolwinkel die onze mooie stad nog rijk is, en waar, zo weten de ingewijden, een hele boze mevrouw de scepter zwaait, toen ik een filiaal van de bij iedere rechtgeaarde Utrechter bekende tweedehands-spullen-winkelketen van De Arm passeerde. Ik stak de historische boogbrug over en koerste recht op een medewerker van deze leuke zaak af, herkenbaar aan een felrood shirt met daarop een logo van een afgehakte arm met daarbij de letters ARM, die buiten peinzend stond te roken. De man, een zeer beweeglijk, mager type met een bos donkere krullen en een verwoest gezicht, keek me verstrooid doch welwillend aan.
Nadat ik hem een goede middag had gewenst en hem verzocht had mij toe te staan hem een vraag te stellen, welk verzoek hij toeschietelijk honoreerde, vroeg ik waar of hun boekenafdeling zich bevond. De Arm heeft, zoals reeds opgemerkt, een uitgebreide keten van verkooppunten in onze gezellige studentenstad. Maar ik had geluk, ik bleek mij er vlakbij te bevinden! Al buigend noodde de vriendelijke medewerker mij dus naar de dichtstbijzijnde ingang. 'Hier, daar, hier moet je wezen,' en even later voegde hij er onstuimig aan toe: 'Achterin, helemaal achterin de winkel, achterin, daar moet je zijn.' Ik bedankte hem hartelijk en liep met verwachtingsvolle pas de schemerige winkel in.
Ik was nog niet binnen of mijn aandacht werd getrokken door een daverende hoeveelheid stoffige glazen, die uitnodigend waren uitgestald in een metalen stellingkast die een hele wand bedekte. Ik hield stil en terwijl ik geïnteresseerd naar de indrukwekkende glazenverzameling stond te kijken -zou ik nu eindelijk eens twee mooie bruinbierglazen aanschaffen, of wat te denken van zes schattige likeurglaasjes met bolle voetjes, wat jammer dat ik geen likeur gebruik- kwam de hulpvaardige Arm-medewerker enigszins nadrukkelijk achter mij langs geschuifeld. Omdat ik mij schuldig voelde over het onontkoombare feit, dat ik niet zijn goedbedoelde aanwijzingen had opgevolgd om naar achteren door te lopen -alsof mijn vraag niet serieus bedoeld was geweest!- voelde ik mij verplicht om verdedigend tegen hem op te merken dat ik 'even was blijven hangen bij de glazen', waarop hij me nogmaals vol vuur en met veel overtuigingskracht op het hart drukte dat de boekenafdeling achterin was. Op dat moment kwam er een slungelig meisje aangelopen, gekleed in eenzelfde rood shirt met opdruk, en de man, die overigens ook iets aan zijn gebit mankeerde, eventueel had hij helemaal niet zo'n voorziening in zijn mond, ik heb hem niet goed aangekeken, wees op haar en zei dat de jongedame alles wist van de boeken, zij was hun wandelende computer, en daarop volgde een, naar ik aanvoelde, grappig bedoeld relaas over echte en levende computers, waar ik weinig van begreep, maar beleefdheidshalve lachte ik er halfslachtig om.
Ik koos twee snoezige glaasjes, een gele en een roze, en met deze toekomstige aanwinst in mijn kille vingers geklemd -de ruime winkel was niet verwarmd en de gehavende voordeur stond uitnodigend open- liep ik nu dan toch eindelijk door naar het heilige der heiligen, de boekenafdeling. Dáár stonden ze opgetast tot aan het plafond, in stalen stellingkasten zoals die waar zich de glazen ook in bevonden, de hoogste boeken onbereikbaar voor iedere sterveling zonder trap, ons cultuurgoed, mijn papieren vrienden: de boeken. Financieel bepaald níet onbereikbaar want in deze sympathieke winkel kost een prima boek van een gerenommeerde schrijver niet meer dan enkele euro's, en dan heb je als het meezit ook nog een schutblad met daarop een naam, geschreven door een jou onbekende persoon, in zijn of haar eigen handschrift, en daar kun je natuurlijk heerlijk over fantaseren.
Terwijl ik daar zo al mijmerend tussen de beloftevolle rijen met reeds gelezen maar beslist niet afgeschreven boeken liep, kreeg ik de stellige indruk dat ze allemaal door elkaar stonden en ik aldus nooit ofte nimmer het begeerde boek, een werk van de grote schrijver Torgny Lindgren, zou kunnen vinden. Zoekend keek ik om mij heen en tot mijn vreugde zag ik daar het lijzige type dat mij was aangeduid door de overijverige medewerker, die in geen velden of wegen meer te bekennen was. Omdat zij een duistere en gesloten uitdrukkig op haar bleke gelaat droeg, meende ik het ijs te moeten breken met de aimabele opmerking: 'Was jij nou die levende computer?' Dit kwam mij evenwel op een vernietigende blik van de jeugdige winkelbediende te staan, waarop ik, van mijn stuk gebracht, er halfzacht aan toevoegde dat haar collega dat immers van haar had gezegd?
'Daar moet hij mee ophouden,' snauwde ze grimmig.
'O. Maar mag ik wel een vraag stellen?' informeerde ik angstig.
'Natuurlijk,' glimlachte ze toegeeflijk.
Waarop ik mijn vraag stelde, zij mij meenam naar de juiste kast -de boeken bleken wonderwel op alfabet te staan, vraag me niet hoe ze dit zo snel voor elkaar hadden gekregen- er een boek van Lindgren uit trok, dat ik helaas al bezat, maar toen zag ik een ander boek van een eveneens door mij zeer gewaardeerde schrijfster, dat ik uit de kast pakte, 'voor de troost' waagde ik grappend tegen het meisje, dat wederom inschikkelijk gnuifde, en na afrekening van 4 euro 50 voor boek en glaasjes, die laatsten ook nog voor mij ingepakt in een verkreukelde krant door een stevige dame op leeftijd met bruine krullen met een donkerblauwe bodywarmer aan en handschoenen zonder vingers, verliet ik opgewekt en tevreden de winkel, waarna ik monter de zonbeschenen tocht naar de goedgevulde wolwinkel met de angstaanjagende verkoopster aanvaardde.